. als er een rode stip op de zijkant van de band staat, plaats hem dan bij het ventiel. De band is hier het lichtst en compenseert zo het gewicht van het ventiel.
RIJRICHTING
Controleer of er een rijrichtingindicatie (pijl) op de zijwand van de band staat. Als er een pijl is, geeft deze de rolrichting aan wanneer de band gemonteerd is.
TYRE TYPE TT OR TL
Controleer of de band gemerkt is met TT (type binnenband = band met binnenband) of TL (tube less = band zonder binnenband). TT-banden mogen niet worden gebruikt op tubeless-velgen. Omgekeerd kunnen TL-banden worden gebruikt op gespleten velgen, maar deze zijn veel strakker en komen alleen in hun uiteindelijke positie terecht met veel bandenmontagepasta en een hoge luchtdruk.
ZICHTBAARHEIDSCONTROLE EN TALK
Controleer voordat u de binnenband in de band plaatst of er zich geen vreemde voorwerpen in de band bevinden. Vul vervolgens de binnenkant van de band met wat talkpoeder. Draai nu de band rond zodat het poeder gelijkmatig verdeeld kan worden.
HET PLAATSEN VAN DE BAND
Plaats nu de binnenband in de band en pomp hem lichtjes op tot hij een ronde vorm heeft aangenomen. Let op de looprichting van de band en de ventielstand (links/rechts)!
MONTAGEPASTE
Breng een beetje bandenmontagepasta aan op de hiel van de band en de velg. Druk de velghelft met het ventielgat in de band en draai het ventiel in het velggat.
Plaats de andere helft van de velg in de band en schroef beide helften vast met de moeren. Zorg ervoor dat de binnenband niet gekneld zit tussen de twee helften van de band.
Pomp er zo nodig wat meer lucht in.
DE BANDEN OPPOMEN
Zodra de velgmoeren en borgringen gemonteerd en goed vastgedraaid zijn (M8 = 22 Nm), begin je met het oppompen van de banden.
Begin met een lage luchtdruk en controleer of het ventiel goed in het gat van de velg zit. Verplaats het ventiel indien nodig een beetje.
Pomp de band nu op tot ongeveer 3 bar en controleer of de band gelijkmatig op de velgrand ligt. Bij TL-banden kan de bandenspanning ook korte tijd hoger worden ingesteld (niet hoger dan 5 bar!). Verlaag na controle de bandenspanning weer naar het juiste niveau voor de auto. Was de banden met water en een mild reinigingsmiddel om eventuele resten te verwijderen, bijvoorbeeld van bandenmontagepasta of iets dergelijks.
VISUELE CONTROLE
Controleer na montage op het voertuig de concentriciteit van de band. Als de band niet rond loopt, is hij meestal niet goed genesteld. Opnieuw oppompen of een korte rit van ongeveer 10 meter met lage luchtdruk helpt dan. Anders moet de band weer worden verwijderd en gecontroleerd op montagefouten.
EERSTE RIT
Gebruik de band de eerste paar kilometer niet volledig. De band ontwikkelt pas na enkele kilometers zijn volledige grip. Let hier vooral op bij nat wegdek.