1. noteer de huidige instelling van de vering
2. controleer de bandenspanning De bandenspanning en het karkas hebben een aanzienlijke invloed op de vering. Daarom moet de afstelling altijd worden uitgevoerd met dezelfde bandenspanning als tijdens het rijden.
Bij progressieve veren neemt de veerconstante toe met toenemende druk over de gehele veerweg, terwijl veren met een tweetraps veerconstante een gedefinieerd kruispunt hebben waarop de constante verandert. Bij lineaire veren blijft de veerconstante altijd gelijk.
3. warm de vering op De temperatuur beïnvloedt de viscositeit van de hydraulische olie en de bandenspanning.
4. open de uitgaande en inverende trappen volledig Belangrijk voor de eerste afstelling. Hierdoor krijgt u een beter gevoel voor de verschillende afstelbereiken naarmate u vordert. Deze stap kan worden weggelaten voor latere afstellingen.
*De negatieve veerweg is de afstand die de veer wordt samengedrukt door de berijder en het voertuig bij stilstand. Dit is de hoeveelheid veerweg die beschikbaar is voor terugveren over indrukkingen in het wegdek. 5. veer voorspanning instellen De negatieve veerweg wordt ingesteld met behulp van de veervoorspanning. Alleen bij progressieve veren heeft de voorspanning invloed op de hardheid van de veer. Als een veer duidelijk te hard of te zacht is, is de enige oplossing om de veer te vervangen.
De rubberen bumpstops van de schokdemper kunnen hierbij als hulpmiddel worden gebruikt. Als alternatief kun je ook werken met twee markeringen (punten) op het voertuig. Als deze punten zich niet op de as van de schokdemper bevinden, moet rekening worden gehouden met de afwijkende veerweg als gevolg van de hefboom.
Bij scooters kan de negatieve veerweg (N1) vaak niet worden bepaald vanwege de lage onafgeveerde massa. In dit geval wordt alleen N2 met berijder en lading gebruikt voor aanpassingen.
De illustratie toont de verhouding tussen veervoorspanning en negatieve veerweg*. Het toont ook hoe verandering van de veervoorspanning het percentage van de veerweg dat beschikbaar is voor compressie en rebound verandert. Totale veerweg A = 100 % (wiel volledig ontlast tot blok) Negatieve veerweg N1 (voertuig zonder berijder en lading) voor = 10-20 %, achter = 5-15 % Negatieve veerweg N2 (voertuig, berijder, brandstof, lading) Straat: voor = 30-35 %, achter = 25-30 % Race: voor = 20-25 %, achter = 15-20 %
Als de auto te hard en hobbelig aanvoelt, vooral na een reeks hobbels, moet de terugveringsdemping worden verminderd. Draai de stelknop 4 stappen linksom en maak een proefrit. Als de auto nu te instabiel en sponzig is, draait u de stelknop 2 stappen terug.
De illustratie toont de relatie tussen uitgaande demping en tractie, voertuigcontrole en absorptievermogen van de ophanging. Als de tractie afneemt met meer uitgaande demping, neemt het subjectieve gevoel van voertuigbeheersing toch toe. De meeste rijders zullen baat hebben bij rijden met minder uitgaande demping dan normaal.
Als de motor onstabiel aanvoelt in snelle bochten en de neiging heeft om gemakkelijk weg te glijden in hobbels en kuilen, moet de compressiedemping worden verhoogd. Draai 6 klikken met de klok mee en test opnieuw. Als dit te veel was, draai dan 3 klikken terug. Als de motor hard en hobbelig aanvoelt of de neiging heeft om te stuiteren tijdens het remmen, moet de compressiedemping worden verminderd. Draai tegen de klok in in zes stappen. Voer een testrit uit en stel indien nodig weer 3 klikken terug. Het heeft alleen zin om na een ruwe voorinstelling verdere fijnafstellingen uit te voeren.
Zoals je kunt zien: Net als bij de uitgaande demping lijden tractie en voertuigcontrole eronder als de compressiedemping toeneemt. Beide dalen echter niet zo snel als bij uitgaande demping. Merk op dat ook hier de maximale voertuigcontrole rechts van de tractie ligt.