De nieuwe carburateurtypes hebben een gesloten luchtgat voor de secundaire straal. Sindsdien gebruikt Piaggio secundaire jets met een dubbele functie, herkenbaar aan de dubbele aanduiding (bijv. 55/160). Voor dit doel zijn de secundaire jets van boven hol geboord en zorgen zo voor een juiste voormenging van benzine met lucht.
Dit betekent dat de mengselbereiding in het secundaire sproeiergebied op dezelfde manier werkt als in het hoofdsproeierblok via een luchtsproeier en een hoofdsproeier, in dit geval slechts gecombineerd in één deel.
In het verleden werd een quotiënt gevormd uit de waarden voor de luchtsproeier (160) en de werkelijke sproeiergrootte (55) om de verschillende sproeiers gemakkelijker met elkaar te kunnen vergelijken. De resulterende waarde zou dan moeten helpen om de sproeier te categoriseren in een classificatiesysteem van arm naar rijk. Helaas is deze overweging slechts gedeeltelijk correct, omdat het effectieve debiet van de betreffende sproeier niet lineair kan worden berekend op basis van een eenvoudige verdeler, omdat hier twee verschillende media benzine (niet samendrukbaar) en lucht (samendrukbaar) worden verwerkt.
Een sproeier met 50/140 (2,8) heeft daarom een kleinere boring voor benzine (50) in vergelijking met een 55/160 (2,9), maar tegelijkertijd een kleinere luchtsproeier (140). De kleinere luchtsproeier smeert, de kleinere benzinegat leunt. Dit kan resulteren in een afgiftekenmerk dat tegengesteld is aan het beoogde doel, d.w.z. hoewel het volgens het conventionele beoordelingssysteem als rijker zou worden geclassificeerd, is het iets magerder.
Helaas is het niet mogelijk om hierover algemene uitspraken te doen, omdat het overgangsgebied tussen het werkgebied van alleen de secundaire straal en het begin van de afgifte van het hoofdsproeierblok al wordt bepaald door het luchtverbruik van de motor. Gewijzigde inlaatregelhoeken kunnen hier van grote invloed zijn. Het is belangrijk om te weten dat het invloedsgebied van de secundaire straal zich over bijna het hele toerentalbereik uitstrekt. Bij hogere toerentallen en volledige kleplift is het aandeel van het mengsel uit de secundaire straal in het totale mengsel relatief klein, maar nog steeds meetbaar.
Het oude systeem kan worden gebruikt als een ruwe richtlijn door middel van een quotiënt. De lagere waarde is rijker, de hogere waarde is arm. Let ook op de invloed van de verschillende gasschuiven op de stroomsnelheid/tijd van de secundaire straal (zie SI-schuif)
Een 55/160 ND is voldoende voor bijna alle motoren, de volgende rijkere ND is de 52/140 gevolgd door de 50/120. Verstikking van de motor bij het plotseling openen van de gasklep kan vaak worden verholpen door een rijkere secundaire jet.
(VS)